Kardoen
Cynara cardunculus
Composietenfamilie (Asteraceae)
Het kleine neefje
De kardoen (het iets kleinere neefje van de artisjok) komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied. Daar werd de plant door de Grieken en Romeinen al vanaf de 4de eeuw voor Christus gegeten.
In tegenstelling tot de artisjok worden de bloemknoppen van de kardoen niet zo vaak gegeten maar gaat het om de bladstengels en de bladribben. Deze moeten wel gebleekt zijn en dus gedurende enige tijd afgeschermd worden van zonlicht. Hiervoor begraaft men de planten (zoals ook bij bijvoorbeeld asperges gebeurt) of omwikkelt men de stengels met zwart folie.
Kardoen is in verschillende landen inmiddels verwilderd zoals in de pampa’s van Argentinië, de woestijngebieden van Californië en de droge gebieden van Australië. De plant wordt ruim 1,5 meter hoog en lijkt op een grote distel. Op de enorme bloemen (eigenlijk bloeiwijzen) komen veel nectarverzamelende insecten af.
Thema's
De bloemen zijn tweeslachtig en worden bestoven door bijen en vlinders.
Kardoen lijkt immuun voor konijnenvraat (wellicht door de bittere smaak?).
De bloemknoppen worden rauw of gekookt gegeten. Kardoenknoppen vormen een vervanging voor de artisjok. Maar… ze zijn een stuk kleiner dan die van de artisjok en daardoor nog moeilijker te eten. De knoppen worden geoogst vlak voordat de bloemen opengaan en worden meestal gekookt. Alleen het onderste deel van de schutbladen wordt gegeten, plus de bloembodem. De smaak is mild en aangenaam en sommigen vinden die lekkerder dan die van de artisjok. De stengels worden gekookt en dienen als vervangen van selderij. Het is het beste om de stengels te bedekken met aarde zodat ze bleek blijven en minder bitter smaken. De gebleekte stengels kunnen vervolgens gekookt gegeten worden of gebruikt in salades. In Italië worden worden ongekookte stroken van de stengels in de olijfolie gedoopt. In West-Europa vinden we de smaak hiervan te bitter. Jong blad wordt ongekookt of gekookt gegeten, maar ook de bladeren zijn tamelijk bitter. De wortels worden gekookt als pastinaak en zijn mals, dik en vlezig, met een zachte smaak.
In ca. de 4e eeuw voor Chr. werd de kardoen al als groente gebruikt door o.a. de Grieken, Egyptenaren en de Romeinen. Pas na een aantal eeuwen veredelen wist men de 'distel'-bladeren van de kardoen breder en vleziger te kweken, wat de consumptie ten goede kwam.
Wat kardoen zo bitter maakt, is de stof cynarine. Deze stof verbetert de werking van de galblaas en de lever, vergroot de afscheiding van verteringssappen, vooral gal, en verlaagt de cholesterolwaarden in het bloed. De bladeren helpen bij de spijsvertering, reumatische klachten, galstenen, het afdrijven van vocht en bij de behandeling van chronische lever- en galblaasaandoeningen, geelzucht, hepatitis, arteriosclerose en het beginstadium van diabetes B.
De droge bloemen van de kardoen worden in Portugal gebruikt bij de traditionele bereiding van wrongel. Daarbij zorgen enzymen uit deze plant, het stremsel, voor een vegetarische manier van klonteren van de wrongel. Zo wordt er dan bijvoorbeeld de Queijo de Nisa van gemaakt. De olie uit de zaden van kardoen is recentelijk geopperd als bron voor biodiesel.
Naar verluidt kan uit kardoen een mooie gele kleurstof gewonnen worden.
Details
Omschrijving: | Overige kruidachtige planten, 2 m. |
---|---|
Verspreiding: | Oorspronkelijk uit het middellandse zeegebied maar nu ook in californië en in australië waar de plant als een onkruid wordt gezien. in de pampa’s van argentinië wordt kardoen zelfs als invasieve soort beschouwd, die dient te worden bestreden. |
Leefgebied: | Steenachtige of afvalplaatsen en in droog grasland, meestal op klei. |
Jaarcyclus: | Bladverliezende vaste plant, bloeit meermalig |
Winterhardheid: | Tot -15 °c |
Bloeiperiode: | Augustus - september |
Bloemkleur: | Paars |
Vruchtperiode: | September - oktober |
Vruchtkleur: | Groen, bruin |
Op z'n mooist: | Augustus - oktober |